Zeeuwse Flora & Fauna
Zeeuwse Flora en Fauna
Zeeland: de naam zegt het al. Een provincie, samengesteld uit zee en land. In het zuiden zijn Oost-Zeeuws-Vlaanderen en West -Zeeuws-Vlaanderen een voortzetting van Belgisch Vlaanderen. Noordelijk van de Westerschelde vind je de voormalige eilanden Walcheren, Zuid-Beveland, Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland, Tholen en St. Filipsland. Die eilanden zijn ontstaan door opslibbing van zandplaten en schorren, die door de vroegere bewoners (vaak monniken van kloosterordes) werden omdijkt, ontwaterd en omgezet in landbouwgrond.
Geen zoete moerassen dus, en geen heidevelden en veengebieden. Maar wel duingebieden aan de (noord)westkusten van West-Zeeuws Vlaanderen, Walcheren, Noord-Beveland en Schouwen-Duiveland. En daarachter poldergebieden met kalkrijke zand-en kleigrond. Buiten de duingebieden is er in Zeeland niet veel zoet water te vinden. De meeste sloten en watergangen zijn (licht) brak. En die grond- en watergesteldheid bepalen voornamelijk welk plant- en dierenleven er voorkomt.
Planten
Het is dus logisch dat vooral planten die van zout en brak water houden kenmerkend zijn voor de Zeeuwse flora. Dat begint al buitendijks: er zijn tientalen soorten zeewier in de meest fantastische vormen, afmetingen en kleuren. Van de spinaziegroene Zeesla, het meterslange bruine Suikerwier tot prachtige Roodwieren. Het gebruik van zeewiersoorten in de keuken en voor andere producten neemt steeds meer toe. Niet verwonderlijk dus, dat er in de Oosterschelde een ‘zeewierderij’ is opgestart die op commerciële basis zeewier verbouwt.
Twee andere zeegroentesoorten zijn wellicht bekender: de Zeekraal en de Lamsoor. Het zijn twee zoutminnende soorten, die vooral groeien op schor- en slikgebieden, die regelmatig door de zee worden overspoeld. Oogsten mag alleen met een vergunning van de provincie. Maar ook deze planten worden tegenwoordig binnendijks, maar wel op ‘zoute grond’ gekweekt. Deze in vroeger dagen ‘armeluisgroenten’ zijn nu delicatessen en gaan goed samen met visgerechten.
Op de zeedijken van Noord-Beveland tref je kenmerkende en min of meer zeldzame planten aan zoals Gele Hoornpapaver, Zeewolfsmelk, Zeekool, Zeeraket, Zeevenkel, Zeeweegbree, Zeealsem, Zeewinde en Kruisdistel.
Dieren
Ook hier beginnen we maar buitendijks. Zeezoogdieren als Gewone en Grijze zeehond komen voor in de Westerschelde en in de Oosterschelde. Bruinvissen kun je zien langs de kusten en er leeft een kleine populatie in de Oosterschelde. Met speciale boottochten kun je zeehonden en bruinvissen spotten.
En dan zijn er natuurlijk de Vissen. Wie een hengeltje uitgooit in het buitenwater maakt -afhankelijk van het seizoen- kans op het vangen van Bot, Schar, Schol, Tong, Geep, Wijting, Kabeljouw, Makreel, of een heerlijke Zeebaars. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is het Zeepaardje ook een vis(je). Ze leven in de Oosterschelde, maar je zult ze – gelukkig- niet snel aan de haak krijgen….
En vervolgens de schelpdieren: mosselen en oesters, tapijtschelpen, kokkels (‘aantjes en oentjes’, zeggen de Zeeuwen), mesheften, alikruiken: de Zeeuwse ‘Fruits de mer’. Je mag tot 10 kilo per persoon en per dag vrij verzamelen. De Oosterschelde levert de mooiste exemplaren op. De moeite waard (en leuk en lekker) om zelf eens een maaltje te verzamelen. Je kunt ook kiezen voor deskundige begeleiding: er zijn oestertochten, die eindigen met het consumeren van deze schelpdieren. Zie www.oesterscheldetoer.nl of www.oestour.nl.
En dan hebben we nog de vogels. Wie Zeeland zegt ziet voor zich een blauwe lucht met witte wolken. En kleine bewegende witte stippen: meeuwen. Van oorsprong kustvogels en gericht op een aan de zee onttrokken menu, maar gaandeweg door de menselijke wegwerpmaatschappij alleseters geworden. Wie een ijsje, broodje of bakje friet koopt mag wel ogen in het achterhoofd hebben, want je consumptie is zo verdwenen…!
Grote Mantelmeeuw (roze poten, zwarte rug), Kleine Mantelmeeuw (gele poten, zwarte rug), Zilvermeeuw (roze poten, zilvergrijze rug), Kokmeeuw (lakrode poten, chocoladekleurige kop) zijn de meest voorkomende soorten. Behalve de Grote Mantelmeeuw broeden ze in kolonies aan de kust. Veel slanker zijn de sterns: Visdiefje, Kleine Stern, Grote Stern en incidenteel de Noordse Stern. Je ziet ze met de kop naar beneden gericht het water afspeuren, even stilhangen en dan een steile duik maken om vervolgens met een visje in de bek richting broedkolonie te vliegen.
Andere voor Zeeland kenmerkende kustvogels zijn steltlopers als Scholekster, Tureluur en Kluut en plevierachtigen zoals Bontbekplevier en Strandplevier.
Voor Zeeland kenmerkende grotere landzoogdieren zijn er eigenlijk niet. Damherten, Reeën, Hazen, Konijnen: dan hebben we het wel gehad. De oude eilandenstructuur zorgt er nog steeds voor dat Zeeland maar heel langzaam van buitenaf ‘gekoloniseerd’ wordt. Dat gebeurt dan vooral vanaf de Belgische en Noord-Brabantse kant. Flinke lopers, zoals Vossen hebben inmiddels ook Schouwen-Duiveland bereikt en in Zeeuws-Vlaanderen zijn (sporen van) Dassen, Otters en Bevers gesignaleerd. Maar water blijft voor zoogdieren een fors obstakel om zich noordwaarts te verspreiden. Een mooi voorbeeld hiervan is de Mol. Om de spoorlijn door te trekken naar Zeeland werd Zuid-Beveland in 1861 met Noord-Brabant verbonden door aanleg van de Kreekrakdam en Zuid-Beveland met Walcheren in1871 met de Sloedam. Tot dat jaar kwamen er op Walcheren geen mollen voor!